Robotmaaiers17-5-2024

Een geleidingsdraad leggen in de installatie van een Automower®

Bij de installatie van een Automower® is het doel van onze gepatenteerde geleidingsdraad om uw Automower®-robotmaaier indien nodig terug te leiden naar het laadstation, waardoor zoektijden worden verlaagd, vooral in complexe tuinen.

Geleidingsdraden leiden de robotmaaier ook naar afgelegen werkgebieden en beheren doorgangen tot 60 cm/2 ft. Voor doorgangen van minder dan 2 m/6,5 ft breed, raden wij ten zeerste aan een geleidingsdraad te gebruiken om de maaier door de doorgang te leiden. De maaier varieert de route van en naar het laadstation om te voorkomen dat er sporen in het gazon achterblijven.

Afhankelijk van het model is het gebruik van een geleidingsdraad verplicht. Voor andere modellen is dit optioneel, maar we raden altijd aan een of meer geleidingsdraden te installeren. Het aantal begeleidingsdraden dat uw Automower®-robotmaaier kan ondersteunen, is afhankelijk van het model.

Een geleidingsdraad leggen

Tip! Als u ondertiteling wilt inschakelen, begint u de video af te spelen en klikt u op het tandwielpictogram voor instellingen. Kies vervolgens "Ondertiteling/CC" en selecteer een van de beschikbare talen.

Een geleidingsdraad leggen: Stapsgewijze instructies

  1. Begin bij het laadstation: De geleidingsdraad moet beginnen aan de achterkant van het laadstation en gecentreerd onder de basisplaat worden geplaatst. Het ene uiteinde van de geleidingsdraad moet worden aangesloten op het laadstation en het andere uiteinde op de begrenzingsdraad.
  2. Kies de juiste draad: Gebruik hetzelfde type draad in de gehele installatie. De geleidingsdraad en de begrenzingsdraad moeten van hetzelfde type zijn.
  3. Gebruik Automower®-accessoires: Automower®-koppeling en Automower®-connector, die worden gebruikt om de geleidingsdraad aan te sluiten op het laadstation en de begrenzingsdraad, maken deel uit van ons assortiment hoogwaardige accessoires van Automower®.
  4. De geleidingsdraad aansluiten: Sluit een Automower®-koppeling aan het uiteinde van de draad aan en plaats deze op de G1-pen op het laadstation (of G2- of G3-pen als het uw tweede of derde geleidingsdraad is). Wij raden u aan de draden te markeren met kabellabels zodat u ze eenvoudig opnieuw kunt aansluiten, met name nadat u het laadstation in de winter hebt opgeslagen. Bij Automower® NERA-modellen zijn alle connectoren toegankelijk vanaf de voorkant van het laadstation.


Automower®-koppeling

  1. Leg de draad: Leg de diamantkabel vóór het laadstation ten minste 2 m/6,5 ft (voor Aspire™ R4: 1 m/3,3 ft) in een rechte lijn. Gebruik krammen om de draad aan de grond te bevestigen helemaal tot het geplande punt voor aansluiting op de begrenzingsdraad.
  2. Aansluiting op de begrenzingsdraad: Knip de begrenzingsdraad met een draadtang op het aansluitpunt met de begrenzingsdraad door. Sluit het uiteinde van de geleidingsdraad aan op de begrenzingsdraad met een Automower®-connector. Zie Een Automower®-connector gebruiken.


  1. Kalibreren en controleren: Nadat de geleidingsdraad is geïnstalleerd, raden wij u aan de geleidingsdraad te kalibreren en te controleren of de maaier de geleidingsdraad tot het laadstation kan volgen en gemakkelijk kan koppelen.

Goed om te weten:

  • Als u een open gazon hebt, legt u de geleidingsdraad van het laadstation naar een centraal punt aan de andere kant van het gazon.
  • Leg de draad niet in scherpe hoeken (boven 45°), aangezien het hierdoor moeilijk kan zijn voor de robotmaaier om de geleidingsdraad te volgen.
  • De robotmaaier rijdt altijd links van de geleidingsdraad, gezien in de richting van het laadstation. Zorg dus dat er zoveel mogelijk ruimte links van de geleidingsdraad is.
  • Als u de geleidingsdraad op een helling legt, plaatst u de draad diagonaal, zodat de maaier optimaal grip heeft.
  • Kruis de geleidingsdraad niet met de begrenzingsdraad, bijvoorbeeld waar de begrenzingsdraad naar een eiland gaat.
  • Houd een minimale afstand van 30 cm/12 inch aan tussen de begrenzingsdraad en de geleidingsdraad.
  • Als de geleidingslus groter is dan 400 m/1300 ft (150 m/490 ft voor Aspire R4) heeft de robotmaaier mogelijk moeite om de geleidingsdraad te volgen.
  • Let op: Automower® 320 NERA en 310X NERA hebben drie geleidingsdraadaansluitingen, maar ondersteunen slechts met twee geleidingsdraden, zodat alleen G1 en G2 kunnen worden gebruikt. Het aansluiten van een geleider op G3 werkt niet.

Installatie van geleidingsdraad: Voorbeeld

In de onderstaande afbeelding worden twee geleidingsdraden gebruikt. De ene draad leidt de maaier rond het huis naar de garage, terwijl de andere de maaier door de omheining, de helling af en helemaal door de doorgang naar beneden naar de broeikas leidt. De geleidingsdraad helpt de maaier ook om de weg terug te vinden.

Complexe installatie met twee geleidingsdraden

Instellingen van de geleidingsdraad

Na installatie raden wij aan de instellingen van de tuindekking te wijzigen op basis van de complexiteit van uw gazon. Om te zorgen dat uw maaier alle gebieden van uw gazon bestrijkt, kunt u gps-ondersteunde navigatie gebruiken (indien ondersteund door uw maaier) of instellingen van de tuindekking toespitsen op het gebruik van begrenzings- en geleidingsdraden om de maaier naar gebieden te leiden die u in uw gazon hebt opgegeven.

Gps-ondersteunde navigatie betekent dat uw maaier een ingebouwde Gps gebruikt om automatisch te bepalen welke gebieden daarna moeten worden gemaaid. De instellingen van de tuindekking kunnen worden afgesteld in de Automower® Connect-app onder Meer > Instellingen > Installatie > Tuindekking of via het display van de maaier onder Installatie > Tuindekking.

Opmerking: Als uw maaier AIM Technology ondersteunt, krijgt u nog meer controle over de tuindekking, aangezien u met de Automower® Connect-app eenvoudig werkgebieden met unieke schema's en maaihoogtes kunt maken.

Was dit artikel nuttig?

Robotmaaiers

(23)